Het Grondwettelijk Hof heeft zich recent uitgesproken over het vermoeden van vaderschap van de echtgenoot, in een situatie van draagmoederschap waarbij de ouders geen wensouderschap hebben.
Aan het Hof werd een zogenoemde prejudiciële vraag gesteld. Dit houdt in dat een lagere rechter aan het Hof vraagt of een bepaalde wet of wetsartikel wel in overeenstemming is met de Grondwet.
Prejudiciële vraag
Het Grondwettelijk Hof heeft geantwoord op een prejudiciële vraag van de familierechtbank in Luik in een dossier waarbij een koppel met een kinderwens (twee mannen), beroep hadden gedaan op de zus van één van hen als draagmoeder. De eiceldonor was anoniem, de zaadceldonor één van de wensvaders (de schoonbroer). Gezien de zus getrouwd is, werd haar echtgenoot beschouwd als vader (= wettelijk vermoeden van vaderschap). De biologische vader (de schoonbroer) had reeds voor de bevalling een vordering ingesteld bij de rechtbank, om het vermoeden van vaderschap van de echtgenoot te betwisten, en om zijn eigen vaderschap bij het kind te laten vaststellen.
Evenwel stelt artikel 318, § 4, van het oud Burgerlijk Wetboek dat de vordering tot betwisting van het vermoeden van vaderschap niet ontvankelijk is (dus niet kan worden toegelaten), als de echtgenoot toestemming heeft gegeven tot kunstmatige inseminatie of tot een andere daad die de voortplanting tot doel had, tenzij de verwekking van het kind hiervan niet het gevolg kan zijn.
De familierechtbank van Luik heeft aan het Grondwettelijk Hof de vraag gesteld of dit artikel de artikelen 10, 11 (beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie) en 22 (recht op eerbieding van het privé- en gezinsleven) van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (eveneens recht op eerbieding van het privé- en gezinsleven), schendt.
Concreet was de vraag of het niet-toelaten van de vordering tot betwisting van het vaderschap, een onrechtvaardige inmenging in het privé-of gezinsleven uitmaakt.
Draagmoederschap niet wettelijk geregeld
Ter herhaling, en dit werd ook door het Hof vastgesteld: het draagmoederschap is niet geregeld in het Belgisch recht maar komt wel voor in België. Aangezien er geen specifiek wettelijk kader is, is wat de afstamming betreft het algemeen geldend recht van toepassing op het kind dat uit een draagmoederschap wordt geboren. De draagmoeder, die van het kind bevalt, is dus de wettelijke moeder en, indien zij gehuwd is, is haar echtgenoot de wettelijke vader. Het Hof spreekt zich enkel uit over de prejudiciële vraag, zonder zich uit te spreken over het draagmoederschap als zodanig.
Oordeel van het Hof
Het Hof gaat de parlementaire voorbereiding van het artikel 318, § 4 van het oud Burgerlijk Wetboek (ingevoerd in 1987) na, en merkt op dat de reden waarom het vaderschap in die gevallen niet kan worden betwist, is om onbillijke toestanden te vermijden in het kader van een gedeeld ouderschapsproject tussen huwelijkspartners via kunstmatige inseminatie waarbij de echtgenoot aanvaardt de wettelijke vader te worden van een kind met wie hij geen biologische band heeft.
Die onbillijke toestanden zouden zich voordoen indien de echtgenoot van de moeder, na te hebben aanvaard wettelijke vader te worden van een niet-biologisch kind, hierop terugkomt en zijn vaderschap vervolgens wenst te betwisten. Onbillijke toestanden zouden zich eveneens voordoen indien de moeder of het kind het vaderschap van de echtgenoot zouden proberen te betwisten, om de enkele reden dat hij niet de biologische vader is.
Het doel van de wetgever was dus om loyauteit tussen echtgenoten op te leggen ten aanzien van hun eigen wensouderschap en om dat wensouderschap tegen elke betwisting te beschermen. Het Hof heeft geoordeeld dat dit een wettige doelstelling vormt.
Gaat het echter om een draagmoederschap door een gehuwde vrouw, dan stelt het Hof dat noch de draagmoeder, noch haar echtgenoot een ouderschapsproject beoogd hebben ten aanzien van het kind dat uit dat draagmoederschap is geboren. Heeft de echtgenoot toestemming gegeven tot kunstmatige inseminatie, zoals in dit concreet geval was gebeurd, dan verhindert het wetsartikel evenwel de betwisting van het vermoeden van vaderschap. Volgens het Hof kan de toestemming van de echtgenoot enkel betrekking hebben op een wensouderschap tussen echtgenoten, en is het uitbreiden van die toestemming naar de hierboven uiteengezette situatie een ongerechtvaardigde inmenging in het privéleven van de echtgenoot van de draagmoeder, van de man die het vaderschap opeist, en zelfs van het kind.
Het Hof besluit dat artikel 318, § 4, van het oud Burgerlijk Wetboek ongrondwettig is in de interpretatie dat het vermoeden van vaderschap van de echtgenoot bij een draagmoederschap door een gehuwde vrouw niet kan worden betwist, wanneer de draagmoeder en haar echtgenoot geen wensouderschap ten aanzien van het kind hebben, wat de rechtbank in elk concreet geval moet nagaan. Interpreteert men het artikel dat in dergelijke omstandigheden het vermoeden van vaderschap van de echtgenoot van de draagmoeder wel kan worden betwist, dan is dit artikel grondwettig.
Wat betekent dit concreet voor u aan het loket?
Het is de rechtbank die de vorderingen zal beoordelen, en deze in dergelijke gevallen zal moeten toelaten, om zich vervolgens uit te spreken over de gegrondheid van de zaak. De griffier zal via de DABS het vonnis doorsturen. Van dit vonnis maakt u een gewijzigde akte van de geboorteakte. In het dossier afstamming leest u er meer over. Opgelet! Gaat het om een buitenlands draagmoederschap, waarbij ouders een buitenlandse geboorteakte voorleggen, dan moet u hen ook doorverwijzen naar de rechtbank om een vonnis te bekomen. U leest er alles over in de Richtingwijzer IPR.
Publicatie in het Belgisch Staatsblad
Het arrest van het Grondwettelijk Hof werd op 23 november 2023 gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. De rechtspraak onder het desbetreffende artikel in het oud Burgerlijk Wetboek werd aangevuld.
Update 5 april 2024
De wet van 28 maart 2024 houdende bepalingen inzake digitalisering van justitie en diverse bepalingen Ibis heeft artikel artikel 318, § 4 en artikel 325/3, § 3 van het oud Burgerlijk Wetboek aangepast aan het arrest van het Grondwettelijk Hof.